Diverse periodes
De profetieën van Jeremia staan niet op chronologische volgorde. Ook die in hoofdstuk 2-25 komen uit verschillende periodes. Het zijn profetieën over/tegen Juda en Jeruzalem.
Jeremia 2-6 📜 Israëls verbondsoverspel, ontrouw aan God
Net als Mozes (Deuteronomium 32) herinnert Jeremia hier aan de bevrijding uit Egypte en wijst hij op de ontrouw van Israël. Hij gaat ook verder met het thema van Hosea, het geestelijk overspel van Israël, door het dienen van afgoden.
In hoofdstuk 3 gaat het over Juda (2 stammen) en Israël (10 stammen). Israël was al 100 jaar in ballingschap vanwege hun ontrouw aan God. Juda is hier niet van geschrokken en tot inkeer gekomen, maar is God ook ontrouw. Jeremia waarschuwt dat de Babyloniërs onderweg zijn naar Juda. Zij zullen Jeruzalem en de tempel vernietigen.
Jeremia 7-10 📜 de tempel
Koning Josia, die het wetboek had gevonden en had geprobeerd het land te hervormen, is gestorven. Voor Jeremia wordt het een stuk moeilijker vanaf die tijd. Het volk gaat wel naar de tempel die Josia had hersteld, omdat ze denken daar veilig te zijn. Maar ondertussen brengen ze offers aan Baäl. Het was dus geen echte hervorming.
Is dan dit huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen, in uw ogen een rovershol? Ook Ik, zie, Ik heb [het] gezien, spreekt de HEERE.
Jeremia 7:11 HSV
En Hij zei tegen hen: Er is geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden; maar u hebt er een rovershol van gemaakt.
Mattheüs 21:13 HSV
God vraagt Zich af in Jeremia 7 of Zijn huis, de tempel, een schuilplaats is voor rovers. Jezus zegt later hetzelfde, wanneer Hij de handelaars verjaagt van het tempelplein.
Hoofdstuk 8 beschrijft het oordeel over het volk, vanwege hun zonden. In hoofdstuk 9 huilt Jeremia als hij denkt aan het oordeel wat zal komen.
Want de gebruiken van die volken zijn onzinnig: het is immers een stuk hout, [iemand] heeft het uit het bos gekapt, vakwerk met de bijl.
Jeremia 10:3 HSV
Het dienen van afgoden is onzinnig en dwaasheid.
Jeremia 11-20 📜 Jeremia worstelt met God en met Juda
In deze hoofdstukken lees je hoe Jeremia worstelt met God en met Juda. Hij mag niet meer bidden voor het volk. Het volk en zijn oude vrienden haten hem, vanwege zijn boodschap en ze maken een plan om hem te doden.
De ondergang van Juda wordt in hoofdstuk 13 beschreven in twee beelden: de linnen gordel en de gevulde wijnkruiken. Hoofdstuk 14 is een profetie over de droogte van het land. Jeremia bidt voor het volk, maar God luistert niet naar hem.
Waarom is mijn lijden er voor altijd, en is mijn wond ongeneeslijk, weigert hij te genezen? Bent U nu echt voor mij als een onbetrouwbare [beek], water [dat] niet betrouwbaar is?
Jeremia 15:18-19 HSV
Daarom, zo zegt de HEERE: Als u terugkeert, laat Ik u terugkeren, u zult voor Mijn aangezicht gaan staan. Als u wat kostbaar is, afscheidt van wat waardeloos is, zult u als Mijn mond zijn. Laten zíj terugkeren naar u, maar ú mag niet terugkeren naar hen.
Jeremia is teleurgesteld. Hij verwijt God dat Hij hem niet beschermt en vergelijkt God met een drooggevallen beek.
De klei en de pottenbakker, en de gebroken kruik
Jeremia krijgt van God de opdracht naar een pottenbakker te gaan, om te zien hoe potten/kruiken gemaakt worden. Als de klei nog nat is, kan de pot nog gevormd worden. Aan een pot die is uitgehard kan niets meer veranderd worden. Jeremia moest een kruik kopen van de pottenbakker en kapot gooien in het dal van Ben-Hinnom. Daar was een offerplaats waar kinderen werden geofferd aan de god Moloch. Het kapot gooien van de kruik stond symbool voor de ondergang van Jeruzalem.
Jeremia 21-25 📜 de koningen van Juda en de valse profeten
Zedekia was de laatste koning van Juda (597-586 v. Chr.), toen koning Nebukadnezar van Babel met zijn leger Jeruzalem omsingelde. Het volk kan alleen nog gered worden door overgave. Wie blijft in Jeruzalem zal sterven. Jeremia gebruikt hiervoor het beeld van twee manden met vijgen. De mand met goede vijgen zijn de ballingen en de mand met slechte vijgen is het overblijfsel dat nog in Juda woont en degenen die al naar Egypte zijn gevlucht. God belooft een nieuwe Koning, een Spruit uit de stam van David.
Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik voor David een rechtvaardige SPRUIT zal doen opstaan. Hij zal als Koning regeren en verstandig handelen, Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde.
Jeremia 23:5-8 HSV
In Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël onbezorgd wonen. Dit zal Zijn Naam zijn waarmee men Hem noemen zal: de HEERE ONZE GERECHTIGHEID.
Daarom zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat men niet meer zal zeggen: [Zo waar] de HEERE leeft, Die de Israëlieten geleid heeft uit het land Egypte,
maar: [Zo waar] de HEERE leeft, Die het nageslacht van het huis van Israël geleid heeft en Die het gebracht heeft uit het land in het noorden en uit al de landen waarheen Ik hen verdreven had: zij zullen wonen in hun [eigen] land.